De Dodelijke Dokter
De Dodelijke Dokter
(ga er even voor zitten!)
Oirschot, 1658.
Lange magere vingers tikken op het blad van het eiken bureau; zijn andere hand laat hij over zijn spitse kin glijden…. Hij staat op en ijsbeert door de studeerkamer.
Na enige tijd stokt zijn geijsbeer en blijft Dokter Johan van Wamel staan bij het raam. Hij schuift het gordijn aan de kant en kijkt over het voorplein van het Hof van Solms. Hij fronst zijn wenkbrauwen….en mompelt ‘er moet toch een manier zijn om “die Fey” te overtreffen’. Maar hoe?… zijn jaloezie is van zijn gezicht af te lezen.
Op dat moment draait de deur open en komt zijn vrouw Maria binnen. ‘Nou, wat een gezicht trek jij nou? Heb je zorgen?’ De jonge dokter schiet los uit zijn overpeinzing. ‘Nee, dat niet, maar ik moet wel even nadenken … over een patiënt…’ Zijn vrouw kijkt hem vragend aan… ‘Is het iemand die ik ken?… moet ik me er zorgen over maken?’ vraagt ze haar man. ‘Nee, dat niet’ antwoordt Van Wamel. ‘Nou, je komt er vast wel uit…., hier is de post’ en ze legt een stapel brieven op het bureau, verlaat de werkkamer en sluit de deur. ‘Ze moest is weten, dat ik erg jaloers ben op haar broer… dacht Van Wamel.
Nou, inderdaad… ik ben dan wel een geweldig en beroemd geneesheer, maar de roem van mijn zwager en leermeester Arnold Fey junoir, heb ik nooit kunnen overtreffen. Door zijn kennis op het gebied van borstkanker had Fey een hele goede naam opgebouwd. Hij was bekend bij de koninklijke hoven van Europa: Anna van Oostenrijk, de moeder van Lodewijk de 14e en Amalia van Solms, de vrouw van Frederik Hendrik van Oranje Nassau.
Ook al waren zijn operaties niet altijd succesvol, het had hem wel een enorme rijkdom gebracht. Iets waar ik, Dokter van Wamel, alleen nog maar van kan dromen. Aan hem heb ik wel een hele goede leermeester en ook mijn naam was bekend in heel Europa, maar ik kan toch niet tippen aan de roem van mijn zwager. Dus ik moet iets vinden, waarmee ik Dokter Fey kan overtreffen. Maar wat?…..
Het was een warme dag geweest en tegen de avondschemer besloot Johan van Wamel nog even een ommetje te maken. Hij zette zijn hoed op, sloot de deur van “het Hof” achter zich en wandelde de Heistraat in. Hij stond stil bij een jong ventje, dat op de grond zat te snikken. ‘Vanwaar al dit verdriet?’ vroeg Van Wamel aan het ventje. Het manneke keek op en met zijn betraande ogen keek hij de man aan. ‘Meneer van Wamel….’stotterde het ventje.. ‘Onze Tjen is dood…en nou ben ik dokkeutel… al m’n bruurs lache me ut’ sprak het ventje. Van Wamel zag de dode tamme kauw in de handjes van het manneke. ‘Ge moet oewe Tjen maar op een mooi plekske begraven, vandaag of mérgen vende gij vast unne nieuw nest mee kauwen. Dan kunde wir opnieuw beginnen om d’r enne tam te maken’ sprak de dokter in zijn beste dialect tegen de jongen.
Er verscheen weer een lachje op het gezicht van de jongen. ‘Da gok doen Dokter… want ik denk dat gij ‘m ok nie mèr levend kunt moaken… want da zou wel een wonder zen!’ en de jongen rende richting de Hei, om een mooi plekje te zoeken voor zijn dode vogel-vriend. Van Wamel keek hem na….’Dat zou inderdaad een wonder zijn…..’ prevelde hij. Iets wat dood is tot leven wekken…Hij dacht erover na en er verscheen een gemene lach op zijn gezicht. Eindelijk had hij een plan, om de roem van zijn zwager te overtreffen…
Johan van Wamel haastte zich naar zijn studeerkamer, trok het ene na het andere dikke oude boek uit de boekenkasten en bladerde er doorheen. Hij wist natuurlijk al veel over het menselijk lichaam, maar hoe kan ik nu een dode tot leven wekken?? De boeken gaven hem geen antwoord.
Het was een benauwde zomeravond, zweetdruppels liepen van zijn voorhoofd. De gordijnen waaiden op door het openstaande raam en in de verte hoorde je het rommelen. Er was onweer op komst, wat een einde zou maken aan deze broeierige avond. De eerste dikke regendruppels vielen op de vensterbank en Van Wamel liet de verfrissende wind over zijn gezicht glijden. Hij was in gedachten verzonken, tot een felle lichtflits de kerktoren verlichtte en een harde donderslag, het dorp op zijn grondvesten deed schudden. Door de enorme knal, sloeg Van Wamel weg van het raam, en viel achterover op de grond. ‘Poewee’ stamelde hij in zichzelf, ‘wat een kracht!’
Hij krabbelde weer overeind en dacht: ‘Dat is wat ik nodig heb! De kracht van donder en bliksem….. die moet ik zien te vangen! Van Wamel sloot de ramen en de regen kletste tegen de ruiten. Hij leunde tegen het raam, terwijl bliksemflitsen hem verlichtte. Met op zijn gezicht een heel gemeen glimlachje.
Peerke de Kortoor sloot de zijdeur van Het Hof van Solms achter zich. Hij stopte de buidel met rinkelende munten onder zijn cape en liep de donkere nacht in. Wat was hem nu overkomen? Als doodgraver had hij nooit zoveel aanzien gehad in het dorp, en rijk was hij ook niet, laat staan dat hij veel letters gegeten had, en nu had juist Dokter van Wamel hem gevraagd om hem te assisteren in een medisch onderzoek. Niemand mocht er van weten, behalve dan de andere doodgravers waar Peerke de hoofdman van was. Voor de gouden munten in zijn buidel, zouden zij hun kaken wel op elkaar houden. Zeker als ze hun extra beloningen zouden krijgen, voor elk deel van het menselijk lichaam dat op het lijst van de Dokter stond, dat zij hem moesten gaan bezorgen. Peerke duwde het grote ijzeren hek van de begraafplaats open, het piepte en deed wat kraaien opvliegen, die in de grote bomen midden op het kerkhof zaten te slapen. In het lijkenhuisje onder de bomen, zag Peerke het lichtschijnsel van kaarsen door de ruitjes naar buiten komen. Dus zijn maten waren er. Peerke duwde de deur open en zag hoe zijn 3 collega’s zaten te kaarten op de deksel van een gesloten doodskist. Hun oude zwarte hoge hoeden hingen over het kruisbeeld aan de muur, en uit hun verouderde zwarte pakken, staken hun smalle ingevallen hoofden. ‘Een opdracht van d’n Dokter…’ zei Peerke zachtjes.
‘We kunne veul geld verdienen… mer ge moet wel oe bakkes goed dicht houwe!’ en hij opende de buidel met muntstukken en schudde die op de doodskist tussen de kaarten. ‘En dit is nog mer een aonbetaoling….’ Er verscheen een grijns op de gezichten van de mannen. Ze lachten hun rotte tanden bloot en wilde de munten pakken. Maar Peerke was hen voor, en zei: ‘Eerst doen wat de dokter vraagt….!’ Peerke pakte zijn lijstje, en vertelde wat er van hen verwacht wordt. ‘Dan kunnen we meteen beginnen, want die van Jan van Kiskes, hebben we vandaag net begraven, die zal nog wel goed zijn’ zei één van de mannen. Ze knikten allen en stonden op. Ze ontstaken de lantaarns en pakten hun schop en zochten in de donkere nacht naar het graf. In alle stilte groeven ze de kist op, en opende het deksel. ‘Hoe krijge we er d’r dieje erm af?’ vroeg Sjefke. ‘Gift men de spieker mer is’ zei Peerke. Met een paar flinke stoten van de steekschop lag de arm van het lijk. Ze wikkelde de arm in doeken en legde het lijk snel weer in de kist. Binnen een uur was er niks meer te zien, de kist was weer begraven, alles netjes aangeharkt en de bloemen weer op het graf. Peerke haastte zich door de nacht en kroop onder het hek van de tuin van het Hof door. Hij opende het deurtje van de ijskelder en begroef de arm in het ijs. Hij sloot het deurtje en kroop achter een struik in de tuin. Hij zag het openstaande raam in de zijvleugel van het landhuis. Op zijn handen bootste hij enkele keren het geluid na van een uil, Waarop bij het raam een kaars werd aangestoken. Hij deed nogmaals de uil na, en prompt erop werd een buideltje met geld naar beneden geworpen. De kaars doofde, het raam ging dicht. Peerke pakte het buideltje met geld en kroop weer onder het hek door en hij verdween de donkere nacht in, richting het kerkhof…
In de vroege morgen sloop Van Wamel door de tuin richting de ijskelder, hij schoof de klimop aan de kant en opende de piepende deur. Hij groef in het ijs en vond daar de arm, die Peerke die nacht daar had verstopt. In het schijnsel van de lantaarn bekeek hij het lichaamsdeel. ‘Nou, de amputatie had wel wat netter gekund’… mompelde de dokter in zichzelf. Hij begroef het ledemaat weer in het ijs en maakte zich weer stilletjes uit de voeten richting zijn werkkamer.
Op zijn werkkamer schoof hij het grote gordijn aan de kant, dat als een draperie achter zijn bureau tegen de muur hing. Daar hing een levensgrote kaart van het menselijk lichaam. De dokter bekeek de kaart, en met een rood potlood markeerde hij de rechterarm, vanaf het punt net onder de schouder. ‘zo… het eerste onderdeel is binnen’… dacht hij in zichzelf. ‘Nu de rest nog’…
Diezelfde dag kreeg Peerke de opdracht om de dokter te verwittigen wanneer er weer een nieuwe dode in aantocht was. De dokter bepaalde aan de hand van de kaart, welk onderdeel van het lichaam hij wilde hebben. Hieruit volgde de ‘bestelling’ aan Peerke, met de mededeling dat de amputatie op een nettere manier moest plaatsvinden. De doodgravers zorgde dat de ‘bestelling’ geleverd werd. De dokter had speciaal gereedschap daarvoor beschikbaar gesteld uit zijn eigen praktijk. Met het verstrijken van de tijd, groeide de ‘voorraad’ in de ijskelder.
Johan van Wamel, zat op zijn werkkamer en keek naar de kaart op de muur, hij had nu bijna alle onderdelen bij elkaar. Hoe moest hij nu een ruimte vinden, waar hij ongestoord aan zijn uitvinding kon werken? Waar het koel was en waar hij ongezien naar toe kon? Hij dronk nog eens van zijn biertje en wreef over zijn baardje.
Het biertje smaakte heerlijk… en opeens verscheen een klein gemeen lachje op zijn gezicht. De kelders van de aangrenzende brouwerij! Hij wist van de buurman, brouwer de Kroon, dat een paar kelders niet gebruikt werden. Laat die nu net grenzen aan de tuinen van het Hof van Solms!
‘Ik ga het niet eens vragen’ dacht hij in zichzelf. Een paar dagen later, waren Peerke en zijn doodgravers niet op het kerkhof aan de gang maar in de tuin bij de dokter. In alle stilte werd er gegraven tot de muren van de kelder van de brouwerij zichtbaar werden.
Overdag werd er getimmerd om de wanden van de gang te verstevigen, maar ondertussen krabde men de kalk tussen de stenen van de brouwerijkelder. ‘Wat laat je toch maken?’ vroeg Maria aan haar man. ‘Ik vergroot de ijskelder’ vertelde Johan van Wamel zijn vrouw, ‘en ik bouw er een prieeltje op, want dat lijkt de laatste mode te zijn in de Franse tuinen’.
Met dat laatste wist hij zijn vrouw tevreden te stellen. ‘Je mag pas komen kijken als het klaar is’. Met deze list wist hij een paar nieuwsgierige ogen van zijn plan af te houden.
De bouw van het laboratorium vorderde gestaagd. Om wat na te kunnen denken was dokter van Wamel naar de Heilige Eik gegaan. Hij had een kaarsje opgestoken bij het beeldje van Maria en na een paar ‘weesgegroetjes’ wandelde de dokter langs de oever van het riviertje. Hij speelde met zijn gedachten. Hoe krijg ik dode lichaamsdelen weer bewegend? Het hart zou moeten pompen en de ledematen zouden hun werk moeten kunnen doen? Maar waar zou hij die krachtbron vandaan kunnen halen?
Het moest iets zijn dat je voelt maar niet ziet. Die kracht die je voelt als je haren knetteren, de optater die je dan krijgt… Dat moet ik hebben, dacht de dokter.
Maar ja…. Donder en bliksem… die vang je niet zomaar en zou dat zoveel kracht geven zodat de lichaamsdelen verschroeide. Hij had wel eens een man gezien die tijdens onweer onder een boom had staan schuilen en door de bliksem werd getroffen. Dat soort kracht was toch wel teveel van het goede om zijn creatie tot leven te wekken.
‘Heeft u al een goede vangst gehad?’ vroeg de dokter aan een oude man die op de kant zat te vissen. Sjefke keek omhoog: ‘Eejjj meneer den dokter!…. ja, ze bijten best goed. ik heb wa voorntjes, unne bliek, en wa paling gevangen. … en o jaaa, net nog zonne sidderaal… potvurdorie wa kreeg ik toch unne optater toen ik da ding van de angel haalde!’ en ook van die zoetwaterkwallen hier! Van Wamel zijn gezicht vertrok alsof hij zelf de optater had gehad. Maar al snel kwam er een gemene grijns op zijn gezicht. Sidderalen! Dat ik daar niet eerder aan heb gedacht! ‘Sjefke…’ vroeg de dokter. ‘ Kan jij mij die sidderaal en kwallen bezorgen, het liefst heb ik er daar nog veel meer van! Natuurlijk tegen een passende beloning.’
De visser keek de dokter vragend aan: ‘Wé moete gij toch mee zo’n ondingen dokter? Ze smaken van gin kanten!’ ‘Nee, niet om op te eten Sjefke, ik heb ze nodig… voor een medisch experiment…. Zal ik maar zeggen’. De oude man haalde de schouders op, en mompelde: ‘As gij ze wilt… men ist goed, ik breng er de komende daag wel wa’ ‘Wel levend…’sprak de dokter. ‘dood heb ik er niks aan’…. Nee dood materiaal dat heb ik genoeg dacht hij, een ijskelder vol zelfs.
In de dagen daarna leverde Sjefke meer en meer sidderalen en kwallen af. In het geniep liet de dokter de dieren in een grote glazen bol glijden. De beesten kronkelden om de koperen elektroden die in de kom stonden. En met grote regelmaat flitste kleine bliksemflitsen door de bol. Via een dradensysteem kwamen de uiteinden op een werktafel terecht. Van Wamel pakte een dode rat en hield het uiteinde van de draad op de neus van het dode dier. Een kleine vonk sloeg over op het dier. Maar meer als dat was het ook niet. ‘Meer alen nodig dus’ mompelde de dokter.
In de dagen die volgde raakte de kom met vissen steeds voller. De vechtende dieren bestookte elkaar met flitsen. De Dokter keek vol aandacht naar de grote kom. ‘Fascinerend’ sprak hij in zichzelf en liep naar de werktafel. Hij zette het uiteinde van de draad weer op de neus van een dode rat die voor hem op tafel lag, met een flinke plof tot gevolg. Hij wuifde de rook weg en trok zijn neus op, want het laboratorium vulde zich met een geur van verbrand vlees en haar. Voor hem lag de verschroeide rat. ‘Misschien iets groters proberen. De dode straatrat lag half verschroeit voor hem. Van Wamel bekeek het beest nog eens en daarna de dode rat van het 1e experiment. Toch zit er vooruitgang in. En zo vervolgde hij zijn proeven met steeds grotere dieren. Totdat een dood kalf dat voor hem lag, wel opsprong van de tafel, maar niet meer verbrandde. Echter van een teken van leven was geen sprake.
Dokus groef de lichaamsdelen voorzichtig uit het ijs, zoals zijn meester hem bevolen had, en bracht die in de nacht naar het laboratorium van de dokter. ‘Dokuske d’n Tik’ zo noemde ze hem in het dorp, aangezien hij kreupel was. Het manneke was na het overlijden van zijn ouders door de Dokter van Wamel onder de hoede genomen, en woonde in de paardenstal van ’t Hof. Hij deed allerlei hand en span diensten voor de familie, met als tegenprestatie de kost en inwoning. Aangezien Dokus niet al te snugger was, was dat een goede oplossing. Echter zijn adoratie ten opzichte van zijn meester, was tegen het misselijk makende af. Iets wat ze hier in het dorp als ‘unne Kontenkruiper’ omschreven. Ook zijn kromme houding en eeuwige snotneus, maakte hem tot een ongeliefd persoon. Echter voor zijn meester kwam hij uitstekend van pas als het om oplossen van rot klusjes ging. In het grootste geheim werkte hij nu mee aan het nieuwe project van zijn meester. Hij sleepte de ledematen naar het lab, waar hij ze uitstalde op grote werktafels, die rond het operatiebed stonden. Daar was Dokter van Wamel druk doende. Hij paste en paste… en hechte. Hij werkte elke dag aan zijn creatie, tot in de vroege morgen. Na een paar uur slapen, was hij weer normaal bezig in zijn praktijk. Dokus hield altijd de wacht in het lab, voerde de sidderalen en zorgde voor de gereedschappen, zodat alles weer klaar stond zodra zijn meester arriveerde.
‘Zo!’ en met een voldane blik keek Van Wamel naar zijn creatie. Voor hem lag het samengestelde lichaam, dat voor zijn gevoel nu echt af was. Alle onderdelen waren aanwezig. Dus voor zijn gevoel kon het grote moment nu aanbreken door de schok van de sidderalen toe te dienen. Met assistentie van Dokus bracht hij de draden aan op het lichaam, en voldaan leunde hij achterover: ‘Ben je er klaar voor Dokus?…. mijn grote doorbraak!’ en met een stevige ruk, trok hij aan de hendel. Er volgde een flinke knal, en het lichaam kwam los van de operatietafel. Met een plof smakte het lichaam terug in rook op de tafel. Van Wamel sloeg de rook weg, en zag het levenloze lichaam voor zich liggen. ‘ Ga terug staan Dokus… ik probeer het nog een keer!’ Van Wamel trok de hendel nogmaals over… en wederom het zelfde resultaat… niks! Waar kon het nu toch in zitten? Hij had toch alle onderdelen? Van Wamel was buiten zijn zinnen en smeet de deur van het lab achter hem dicht. Hij stierde door de gangen van het landhuis en zag zijn vrouw in de serre waar zij bezig was met haar verzameling uitheemse planten. ‘Gaat het?’ vroeg zijn vrouw. Van Wamel keek even op. ‘ Euh jaaaa…. Nee, d’r is niks mis hoor’ en snel keek hij voor de goede verstandhouding over de schouder van zijn vrouw. ‘Wat ben je aan het doen? Vroeg hij, maar eigenlijk interesseerde hem dat op dat moment niet. ‘O wat leuk dat je dat vraagt!’ zei Maria. ‘Kijk ik verwijder hier de dode bladeren van de planten, en snoei ze terug, want ja… dood materiaal wordt toch nooit meer levend.’
Van Wamel keek haar aan. Maria ging verder: ‘en kijk… en hier stek ik de levende scheutjes…’ Van Wamel keek naar de plantjes die voor hem stonden. Zijn gezicht vertrok, en hij draaide zich in een ruk om. ‘Ga je nu al weg?’ vroeg zijn vrouw. ‘Schat… je weet niet hoe je mij hebt geholpen….’en de dokter sloot de deur van de serre. ‘Levende scheutjes……’ sprak de dokter in zichzelf, en een gemene uitdrukking verscheen op zijn gezicht.
In het schijnsel van het maanlicht sloop een gestalte over het “Legend”. Onherkenbaar in een lange cape met kap, waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. In de flauwe bocht vlakbij Kasteel Heerebeek, stond een vervallen oud boerderijtje. De vensters waren gesloten, maar door het bovenlicht boven de deur, scheen licht van de olielamp naar buiten. De gestalte sloop achterom, maar het gekraak van het grint onder zijn voeten bleef niet onopgemerkt. Binnenshuis zette een grote hond het op een grommen en blaffen. Nog voor de gestalte op de achterdeur kon kloppen, voelde hij dat zijn hoofd achterover werd getrokken en dat er een mes op zijn keel werd gezet.
‘Wa Motte?’ bromde een donkere stem. ‘Ik kom voor de gebroeders Rappe’ stotterde de gestalte. ‘Wij verwochten niemand toavond…!’ bromde de man met het mes. ‘Dat klopt’ stamelde de man, ‘ik kom met een geheime opdracht en ik wil u graag spreken’ Even was het stil, de man met het mes gromde. Hij liet één hand over het lichaam van de gestalte voor hem gaan om hem te fouilleren. Hij vond niets en met enige argwaan trok hij de achterdeur open en duwde de man naar binnen. Een grote Duitse Herder stond grommend en met opgetrokken lippen voor hem. Aan de tafel zat een andere man, die in het schijnsel van de olielamp boven hem, een haas zat te slachten.
Jan en Kees Kwijl, onder die bijnaam stonden de broers beter bekend in het dorp. Hun gewoonte om tabak te pruimen, had slootjes van bruine nicotine langs hun mond gemaakt. Te pas en te onpas likten zij hun tabakskwijl op en spuugde die onwillekeurig ergens neer, gevolgd door het ophalen van de neus, het schrapen van de keel en de groene fluim ergens neer te kwakken. Mensenschuw als ze waren, kenden maar weinig dorpelingen de ware geschiedenis van deze twee uitzonderlijke mannen. Bekend was wel dat het uitstekende stropers waren. Je moest er zeker geen ruzie mee krijgen.
Het mes was hun wapen en dat was bij menig caféruzie als eens getrokken. Dat de broers ook met elkaar wel is op de vuist gingen was ook geen nieuws. Zo droeg Jan een groot litteken op zijn wang. Iets wat zijn oorsprong had gevonden in een ruzie met zijn broer Kees over een fles snevel. Voor het oog leek het of de twee hun geld verdiende met het kleine boerderijtje waar ze woonden, al werd dat aardig door de plattelandsbevolking in twijfel getrokken. Het rook naar ongure zaakjes, al wist niemand daar nu het naadje van de kous van. Er werd niet openlijk over gesproken. Je kon de gebroeders Kwijl maar beter niet tegen je in het harnas jagen. De kans was dan groot, dat je op een dag een koe dood in de wei had of erger nog, je huis afbrandde. Nee het waren zeker geen lieverdjes, vandaar dat ze ook maar weinig contact hadden met de buitenwereld.
Het dode konijn lag op de tafel en de hond werd tot de orde geroepen: Herta! Ligge godverdomme!…’ de man in de cape werd op een bankje aan de Herd-tafel geduwd. ‘En zegt na, godverdomme mar is wa ge eigenlijk komt doen!’ beet één van de mannen hem toe. Voorzichtig startte de man in de cape zijn verhaal en de broers luisterden en keken elkaar aan. ‘Maar u zult rijkelijk worden beloond!’ en de man in de cape haalde een leren buidel met goudstukken tevoorschijn. Beide broers grepen naar de buidel, trokken over en weer en maakten al meteen ruzie. De buidel sprong open, en de goudstukken rolde over de tafel, over het geslachte konijn heen. De broers grabbelde de muntstukken bij elkaar, toen plots de gever er zijn had oplegde. ‘En dit is nog maar een voorschot…’ de twee broers keken elkaar aan. Kees haalde zijn kniep tevoorschijn en trok die open en hield die voor het gezicht van de man in de cape. ‘Dus ge bedoelt ’t dus zo? ….’ En met een paar ferme hakken en sneden met het zakmes, lagen de poten en kop van het konijn op tafel voor hen af. ‘Ja…. Zoiets…’ stotterde de man in de cape, die overrompeld was door de slachtpartij van Kees. De twee broers keken elkaar grinnikend aan. Even was het stil en beiden broers bogen voorover te net voor het gezicht van de man in de cape. ‘Dé goai wel lukke!… mer O wee, as ge de zaak besodemieterd!!!’ en twee paar vurige ogen keken hem aan. De man hield zijn adem in. ‘en wegweze na, godverdommen… ’t is rauw weer, dus we moette na goan strupen!’ De man in de cape sloot de buitendeur achter zich en zakte tegen de buitenmuur. ‘De zaak besodemieteren? Ik zou niet durven…. Ik zou niet durven…’ Toen hij later in de nacht langs kasteel Groot Bijsterveld liep, deed de man zijn cape uit en duwde die onder de rododendrons die langs de gracht van het kasteel groeide. Als Dokter van Wamel wandelde hij het dorp weer in. Toen hij stiekem weer in het bed probeerde te glippen, werd zijn vrouw Maria wakker. ‘waar was je Johan?’ vroeg ze. ‘een bevalling bij de familie Bierkens in Straten…’ was zijn antwoord. ‘En hoe was ‘t?’ vroeg ze. ‘ ’t was een zware…. Een hele zware bevalling…’ sprak de dokter. ‘En daar is geen woord van gelogen’ dacht hij in zichzelf.
Jan van Audenhoven, sloeg met zijn vuist op tafel. De andere leden van de schepenbank schrokken, en keken afwachtend de president-schepen aan. ‘Zes moorden in 5 weken tijd!…. en gisteren de laffe moord op de Drossaard de Marcq!!!, dat is het toppunt! En we moeten de moordenaar of moordenaars zien te vinden!’ riep van Audenhoven de andere schepen toe. ‘Het is een feit dat de moorden verband hebben met elkaar’ vulde schepen van Raffendonck hem aan. Hij keek de andere leden aan de bestuurstafel in de raadskelder van het Oirschotse raadhuis aan. ‘Elk lijk mist namelijk een lichaamsdeel… er moet dus een verband zijn’. Van Audenhoven knikte. ‘Secretaris van Tulden, kunt u ons een overzicht geven van de moorden, want ik ben onderhand de tel kwijt’ zei van Audenhoven en keek de naar de secretaris. Die zocht wat tussen zijn papieren, en haalde er de proces-verbalen over de moorden tussen uit. Secretaris van Tulden schraapte zijn keel.
Ten eerste, de moord enkele weken geleden op Dirck de Metser, voor de herberg van Jan Goossens. Na een avond drinken in de herberg verlaat Dirck in beschonken toestand de Herberg. Later vinden Jan Moeskops en Willem Schepens de arme man dood op de stoep van de Herberg. Vermoord, door messteken in de borst. Detail; Dirck blijkt ontdaan te zijn van de linkerarm. Dader of daders onbekend.
Ten tweede, de moord op Tholof Hoppenbrouwers, Postiljon. Lichaam gevonden in een korenveld op den weg tussen Tilburg en Eindhoven. Hij is beroofd van zijn postvalies, en door een kogelschot in het hart om het leven gekomen. Het lijkt een roofmoord, maar….Detail; Tholof mist zijn rechterbeen.
Ten derde: de moord op de Italiaanse marskramer Giovanni Castione. Gevonden op de Rusthoek, aan de weg naar Boxtel. De Jongen is neergeslagen en verdronken. Zijn mars is opengebroken teruggevonden in het bos. Dus ook hier een roofmoord, maar ook hier mist het stoffelijke overschot een lichaamsdeel. Ditmaal de rechter arm.
Ten vierde: de moord op de herbergier van Herberg de Oase aan de weg naar Eindhoven. Herbergier Jan Schoenmakers is dood gevonden in zijn café. Ook hier lijkt het een roofmoord, echter er is maar een klein bedrag als buit. De verminking aan het lichaam is des te groter. Jan mist namelijk zijn hoofd.
De schepenen kijken elkaar zwijgend aan. Wat voor monster was hier bezig? En de gedachten aan de afgehakte lichaamsdelen maakte diepe indruk bij de raadsleden.
De sfeer was te snijden in de toch al bedompte raadskelder. De secretaris keek de mannen nog eens aan en vervolgde zijn opsomming.
Ten vijfde: De moord op Petronelleke Leurs op de Vochtsestraat. Het meiske is dood gevonden in ene sloot. Is door messteken om het leven gebracht, haar kleren verscheurd, wat kan duiden op een moord met lust als motief. Maar ook hier een missend lichaamsdeel. Dit keer mist het lijk het linkerbeen.
En ten zesde en als laatste, de moord op onze Drossaard Jean de Marcq. Gisteren dus. We weten allemaal dat den drossaard erg betrokken was met het onderzoek naar de moorden. Maar nu is hij zelf slachtoffer geworden van de moordenaar(s). Na zijn werk hier op het raadhuis is den Drossaard op de weg naar huis overvallen en op gruwelijke wijze afgeslacht. De lichaamsdelen zijn door heel de straat gevonden. Echter we missen de romp van de drossaard.
De secretaris keek voorzitter van Audenhoven aan: ‘Dit was mijn lijst’, heer Audenhoven’ sprak hij. Van Audenhoven tuurde door de glas in lood raampjes van de raadskelder naar buiten. “Dit moet stoppen!’ riep hij plots door de kelder. ‘En we gaan ze vinden ook! kost wat kost! Kan iemand mij iemand brengen die goed is in het opsporen van dit soort gespuis?’ Hij keek over de grote houten tafel, de andere leden van de raad aan. Even was het stil. Maar Raadslid Jan van Raffendonk doorbrak de stilte. ‘We kunnen altijd een premie uitloven’ Sprak hij behoedzaam. ‘Dat zal premiejagers aantrekken en die werken met hun tactieken meestal beter als onze eigen veldwachters. We zitten nu toch goed bij kas’ stelde hij voor. ‘We zullen wel moeten, anders krijgt het dorp de naam van een rovershol en dat kan nooit goed zijn voor onze handel’ zo stelde raadslid van der Hofsta. Alle raadsleden knikten instemmend.
Niet lang daarna hingen overal in het dorp de pamfletten en stond de dorpsomroeper op het bordes van het raadshuis. Luidkeels maakte hij het bericht van de Schepenbank bekend:
Premiejagers onversaagd,
Luister naar wat uw heer u vraagt!
De Dappere die den moordenaar brengt, desnoods met pijn,
Ontvangt van den raad, duizend en één florijn.
Dus aan ieder die dit leest of hoort,
Grijp den lafaard, en los op den moord.
Binnen de kortste keren was heel het dorp in rep en roer. 1001 Florijnen! Een ongekend bedrag. Het gevolg was een hoop achterdocht. Dorpelingen vertrouwde elkaar niet meer. Te pas en te onpas werden onschuldigen bij de raad aangegeven. De cellen van het raadshuis puilden uit en de raad had de handen vol met de onderzoeken. Ook trok de beloning ook premiejagers naar het dorp. De herbergen vulde zich met allerhande soorten dievenvangers en gelukszoekers.
‘Ik heb een paar kandidaten’ zei van Audenhoven tegen de raad. ‘En eigenlijk twee heel speciale personen. Ze zijn op zijn lichts gezegd nogal verschillend van elkaar. Maar met een beetje tactiek moeten we deze twee toch samen kunnen laten werken. Ik vraag de raad daarom om de premie nog eens goed te herzien en mij de kandidaten naar het hoofd te mogen bieden.’ De raadsleden keken de voorzitter aan, en stemde toe. Van Audenhoven was tevreden en een bode liet de eerste kandidaat binnen.
Een lange magere heer, met keurig gekapt haar kwam de raadskelder binnen. Zijn kostuum zat onberispelijk. Een zijden sjaal met grote broche omsloot zijn hals.
Van Audenhoven verwelkomde de man. ‘En met wie hebben wij het genoegen’ vroeg hij hem. ‘Ik ben Van Homelen, Sjef van Homelen, bekwaam in het opsporen van criminelen, en het oplossen van duistere zaken’ zei de man. Met een elegante knik met het hoofd en een draai met zijn handen. ‘Kijk dat is nu net wat we hier nodig hebben’ gaf de voorzitter als antwoord ‘Heeft u zich al verdiept in de zaken?’ vroeg één der raadsleden. ‘Ik heb natuurlijk mijn veldwerk wel gedaan, maar dat is niet objectief, want dat bestaat voor een groot gedeelte uit de roddelverhalen die nu in den omtrekken de ronde doen’ was zijn antwoord. ‘Ik zou graag uw verslagen omtrent de moordzaken willen inzien en willen spreken met de personen die onderzoek en sectie hebben verricht’ lichtte Van Homelen de heren toe. ‘Dat zal geen probleem zijn’ sprak Van Audehoven. ‘Maar wij hadden eigenlijk gedacht aan een samenwerking met een andere beroemdheid op uw gebied’ Van Homelen keek de voorzitter aan ‘En wie mag dat dan wel zijn?’ vroeg Van Homelen. ‘Ik zal hem introduceren, maar zijn werkwijzen zijn misschien wel wat minder doordacht als die van u, maar wij denken dat het een perfecte combinatie zou kunnen zijn. ‘Hoe eerder we dit oplossen, des te beter voor de naam van ons dorp’ De voorzitter wenkte naar de bode, die de deur van de raadskelder openende. Een grote brede en gespierde gestalde betrad de kelder. Glanzende metalen pijlen, zaten in de koker, die over zijn lange zwarte leren jas hing. Op zijn rug een grote kruisboog en zijn lange donkere haren hingen als golven onder zijn zwart leren hoed. Een stoppelbaard, donkere wenkbrauwen en een paar staalblauwe ogen vulden zijn gezicht. Met een paar stappen stond hij bij de bestuurstafel en keek naar de smalle gedaante voor hem. ‘Van Homelen… ik had ’t kunnen weten’ en hij keek de man aan. ‘Van Helsing…. Wat een aangename verrassing’ sprak Van Homelen, maar in zijn stem klonk een waas van sarcasme. ‘Heren ….. ik wil u graag deze man voorstellen’ zei van Audenhoven. De stoere kerel rechtte zijn rug, ‘Van Helsing dus, Bruno van Helsing. Premiejager en vampierdoder, hij loste al zaakjes op die enigszins ruiken naar hekserij of zwarte magie. Waar ik zo mijn eigen methodes voor heb.’ De schepenen keken elkaar aan, het was hen wel duidelijk dat dit twee totaal verschillende personen waren. Elk met hun eigen werkwijzen. Maar zouden ze ook met elkaar kunnen samenwerken? ‘Kent u elkaar? Vroeg een van de schepenen. ‘Ik ken meneer van Helsing wel’ antwoordde van Homelen. ‘al is het alleen maar om de verhalen die de ronde doen over hem….’ Van Helsing keek van Homelen met een strak oog aan. ‘ik ken van Homelen ook wel, als is het alleen al over de verhalen van zijn voorkeuren, die de ronde doen over hem….’ En hij keek van Homelen nog is aan, die zijn blik opnam en zijn hoofd wijselijk wegdraaide. Van Audenhoven greep in want hij moest deze twee laten samenwerken, want dat zou het snelst het beste resultaat geven. ‘Heren, rustig, rustig a.u.b… wij als raad zijn er van overtuigd dat het bundelen van uw krachten tot een geweldige samenwerking zou kunnen leiden. Wij dringen daar dan ook graag op aan.’ Van Homelen fronste zijn wenkbrauwen, ‘Met die Barbaar?’ en op dat zelfde moment antwoordde Van Helsing: ‘Met dat mietje?’ Van Audenhoven had deze reactie verwacht en deed net of hij de laatste uitlatingen niet had gehoord. ‘De raad is dan ook bereidt, mocht u tot samenwerking overgaan en de moordreeks oplossen, tot het uitkeren van het dubbele bedrag….’ De twee premiejagers waren even met stomheid geslagen en keken elkaar aan. ‘En mochten de moordenaars schuldig bevonden worden’ vervolgde van Audenhoven: ‘komt daar nog eens een bonus van 500 florijnen bovenop.’ De ogen van de twee premiejagers begonnen te glinsteren, maar de raadsleden sloegen zowat achterover in hun stoel. Was van Audenhoven nu gek geworden? Zoveel geld kon de heerlijkheid nauwelijks opbrengen. ‘Ik denk dat er werk aan de winkel is,… Barbaar’ zei van Homelen en keek de stoere vent met een glimlachje aan. ‘Dat denk ik ook… Mietje’ antwoordde Van Helsing, en een brede grijns verscheen op zijn gezicht. ‘Kom straks maar naar De Zwaan, want daar logeer ik’ zei van Homelen. ‘Heb jij logies in dat hoerenkot?… ik dacht dat jij wel bij de paters onderdak zou hebben gezocht’ lachtte Van Helsing hem toe. Van Homelen schudde zijn hoofd…. ‘waar ben ik aan begonnen’ Toen de premiejagers waren vertrokken riepen de schepenen de voorzitter ter verantwoording. ‘Hoe kun je zo’n groot bedrag beloven’ beet van Raffendonk hem toe. ‘Ben maar gerust, dat is reeds geregeld’ antwoordde van Audehoven hen. ‘Onze heer, Sweert de Landas staat garant, die wil onder geen beding dat er nog een Drossaard wordt vermoord’ De raadsleden zakte gerust in hun stoel.
Vanuit een hoek in het laboratorium keek Dokus hoe zijn meester, Dokter van Wamel, de lichaamsdelen vakkundig weer aan elkaar zette. Het zweet droop de dokter van het voorhoofd. ‘Zou het nu wel lukken?’ vroeg de dokter zich af. Van binnen wist hij, dat hij het met deze onderdelen zou moeten maken. Na de aanstelling van die twee speurneuzen door de schepenbank, zou nog een moord te riskant zijn. Ze waren al bij hem op bezoek geweest, omdat hij twee keer de lijkschouwing op de slachtoffers zelf had uitgevoerd en hadden hem daar over ondervraagd. Gelukkig had hij hen vakkundig om de tuin geleid, maar dat er enige argwaan in de ogen van die van Homelen was te bespeuren kon hij toch niet ontkennen. Met een paar laatste steken van de hechtnaald maakte hij zijn creatie af. ‘Zo.. HET is af…. Zullen we het nog is proberen Dokus?’ en Van Wamel keek zijn hulpje aan. ‘ Maar meester…’ stamelde Dokus. ‘Hou je mond! ‘Roer door de kom met sidderalen en kwallen’ beval de dokter hem. ‘Maar meester…’ mompelde Dokus weer. ‘Hoor jij me niet’ gromde de dokter tegen de knecht. Dokus roerde gehoorzaam door de kom en blauwe lichtflitsen schoten langs de draden richting het lichaam op de operatietafel. Een kleine ontploffing, veel rook en uiteindelijk…. niets.
Het lichaam bleef roerloos op de tafel liggen. ‘Wat nu weer!’ tierde Van Wamel, terwijl hij zich over het lichaam boog. Even was het stil. Dokus had zich een beetje achter de dokter verborgen en sprak heel zacht. ‘Kan het misschien zijn… dat er…. geen bloed in zit Meester?’ sprak hij langzaam. Het gezicht van de dokter vertrok: hoe stom kon hij nu zijn. Bloed natuurlijk! En dat hier uitgerekend zijn hulp hem op moest op attenderen! Dat was het toppunt! Woest beende Van Wamel het laboratorium uit, en smeet de deur hard achter hem dicht. ‘geen dank… meester’ sprak Dokus zacht en sarcastisch.
Hoe stom kon hij nu zijn? Natuurlijk bloed! Vers bloed, dat had hij nodig!
Van Wamel stierde door de gangen van het Hof van Solms. Hij gooide de deur open van zijn werkkamer en zocht tussen allerhande papieren en in boeken. Het moest toch ergens zijn, hoe heette die vent ook al weer? Tijdens een bezoek aan het Spaanse hof had hij een graaf leren kennen, die hem zijn bijzondere manier van leven had laten zien. Door het drinken van vers mensenbloed kon hij eeuwig leven. Die man moest hij hebben, maar hoe kon hij hem bereiken? Uiteindelijk vond hij een briefje in de kaft van een boek. Van Wamel las het in zichzelf: Graaf Dracula, Transsylvanie…. stuur mij een raaf, ik zal u helpen. ‘Een raaf?’ vroeg de dokter zich af, van postduiven had hij wel gehoord, maar raven…. Nee, dat nog niet. Even dacht hij na, want waar kon hij nu raven vinden. Natuurlijk op de executieplaats… De Galgenbult! Vlak bij de Schatskuil, aan de weg naar Boxtel. Daar hingen de lijken van de terechtgestelden nog een paar weken, als waarschuwing voor de reizigers die Oirschot inkwamen, te waarschuwen om zich maar te gedragen, anders eindig je zo! Raven deden zich tegoed aan de lijken, dus daar moest hij zijn. In het holst van de nacht stuurde hij Dokus naar De Galgenbult om daar een paar raven te vangen. In de vroege morgen keerde Dokus terug met enkele raven in de rieten mand. Samen bonden zij de boodschap aan de poten van de vogels en lieten deze los vanuit de achterkamer van het hof. ‘Zo mijn raafjes, keer terug naar uw meester Dracula’ sprak Van Wamel, terwijl hij de mand opende, de vogels luid krijsend aan de horizon verdwenen. Hij draaide zich om naar Dokus: ‘wat sta je daar te staan, leg de creatie in het ijs, er mag niets mee gebeuren!’ Dokus deed wat hem werd opgedragen en de dokter ging naar zijn werkkamer en wachtte op het tegenbericht.`
Enkele dagen later landden de raven op de vensterbank van de werkkamer van de dokter. Hij ontdeed de grootste raaf van het briefje aan zijn poot, zette zijn monocle op, en las de minuscule letters op het papiertje. In zijn andere hand, hield hij een enorme bloedkoraal. Met een grijns op zijn gezicht stoof hij door de gang van het landhuis. Met een zwier gooide hij de deur van het laboratorium open. ‘Dokus, waar zit je?’ riep de dokter door de ruimte. Dokus verscheen vanuit een hoek waar hij aan het ruimen was. ‘Dokus zet de deur van de kelder op kier en zorg dat de poortjes van de duiventoren open staan!’ beval de meester hem. ‘Gaat u duiven melken heer?’ vroeg Dokus zijn baas verbaast. ‘Melken? …..’ keek de dokter hem vragend aan. ‘Zoiets zou je het kunnen noemen ja!.. .ik krijg bezoek, zorg dat mijn beestjes het naar de zin hebben… en zet meteen wat weck-flessen klaar. Die zullen we wel nodig hebben.’ Dokus haalde zijn schouders op en ging aan de slag met hetgeen zijn meester hem had opgedragen.
In de schemer van de avond kleurde de hemel grauw boven Oirschot. Als een grote zwerm spreeuwen vlogen vele gedaantes over het dorp, draaide hun rondjes rond de kerktoren. Dokter van Wamel opende het grote raam op zijn werkkamer en na enige tijd schoot hij op uit zijn boek. Een enorme groene vleermuis landde op de vensterbank, en keek met zijn angstaanjagende kop de kamer in. Van Wamel ging voor het beest staan, en stak zijn hand op met daarop het bloedkoraal. “Mephisto, neem ik aan?’ en het beest knikte en leek als betoverd door het koraal. ‘Uw meester heeft me aan mij toevertrouwd, ga met uw naar de kelder en toren, en rust even uit van de reis. Morgen heb ik een opdracht voor u.’ Mephisto knikte en sloeg zijn vleugels uit. Hij voegde zich weer bij de zwerm. Tegen het krieken van de dag zochten de beesten een onderkomen in de kelder en duiventoren.
Bij de schemering van de volgende dag zat Mephisto weer op de venster bank. Hij kreeg van dokter van Wamel de opdracht om met zijn vleermuizen bloed te gaan “melken” bij bewoners van het dorp. ‘Zorg wel dat er geen doden vallen, anders krijgen ze op het raadhuis argwaan’ was de boodschap. In het holst van de nacht, toen de dorpelingen sliepen, vloog Mephisto op en een grote schare vleermuizen volgde hem. Ze verspreidde zich over het dorp en wrongen zich door ramen en kieren de huizen binnen, waar ze zich te goed deden aan het bloed van slapende bewoners. Met hun lichamen vol bloed vlogen ze terug naar de kelder en duiventoren, om te gaan slapen. In de morgen toen de rust was wedergekeerd, sloop Dokus de kelders in. Stuk voor stuk pakte hij de slapende vleermuizen van het plafond, zetten de tandjes van de dieren zorgvuldig op de rand van de weck-fles en kneep zacht op de romp van het beestje, zodat de fles zich met kleine straaltjes bloed vulde. ‘Vleermuizen melken….’mompelde Dokus… ’t moet niet gekker worden.
Van Helsing had de wolk met vleermuizen ook gezien. ‘Dat is geen normale verschijning, en waar komt het vandaan?’ dacht hij bij zichzelf. Hij had de koster om de sleutel van de kerktoren gevraagd, en zat nu op de uitkijk. Vanuit de galmgaten had hij een goed uitzicht over de ommelanden. Tegen het ochtendgloren zag hij hoe de vleermuizen zich terugtrokken in de richting van de Koestraat. ‘Daar moeten ze dus hun hol hebben’ knikte de man, terwijl hij zijn verrekijker liet zakken. Plots werd zijn aandacht getrokken door een groot gedaante dat zich aftekende tegen het morgenrood. Hij zette zijn verrekijker weer tegen zijn oog en zijn gezicht vertrok: ‘Mephisto…… wat doe jij hier?’ Van Helsing keek nogmaals en schoof uiteindelijk zijn verrekijker in elkaar. ‘Met dat monster heb ik nog een appeltje te schillen!’ brieste de stoere man. Hij pakte zijn kruisboog die tegen de klokkenstoel stond, en rende de smalle wenteltrap van de toren af.
Van Helsing trapte tegen de deur van het kleine huisje aan het Kapelpad. Van Homelen schoot wakker en vloog overeind in de te kleine bedstee en stootte zijn hoofd. ‘Ben je weer beschonken?’ beet hij Van Helsing vinnig toe. ‘Niks beschonken, maar we hebben te maken met Mephisto, de dienaar van Dracula!’ riep hij Van Homelen toe. ‘Wat?… die vampier uit Roemenië?’ vroeg de speurneus verbaasd. ‘Inderdaad, en ze huizen ergens in de Koestraat! Ik heb het net zelf gezien, toen ik in de kerktoren de wacht hield’ antwoordde Van Helsing. Van Homelen trok snel zijn kleren aan, dit moest nader onderzocht worden. In de vroege morgen slopen de 2 speurders door de Koestraat, maar zagen geen enkele vleermuis. Deze poging was tevergeefs. ‘Zeker weten dat ze er morgen weer zijn, dan zijn wij ook hier, we zullen ze vinden!’ zei Van Helsing met een zuur gezicht. Terwijl de mannen terug liepen naar hun kleine behuizing aan het Kapelpad, vertelde Van Helsing over zijn strijd met de Roemeense Graaf en zijn trawanten. ‘En dat nu uitgerekend dat monster nu hier moet verschijnen… ? maar ik snap de link met de moorden niet! Sputterde hij tegen Van Homelen. ‘Ik heb een vermoeden… maar ben er nog niet zeker van…’antwoordde hij.
Het was een drukte van belang in en om de praktijk van dokter Feij en Van Wamel. Talloze mensen kwamen om zich te laten onderzoeken en helpen aan de 2 gaatjes in hun hals. En het verhaal over de bloeddrinkende vleermuizen ging als een lopend vuurtje door het dorp. Overal waren bewoners bezig de kieren en gaten in de huizen dicht te stoppen. Hingen knoflook op en hingen een kruisbeeld aan de deur. ‘Wat is dit nu weer voor een plaag?’ vroeg Feij aan zijn collega tijdens de behandelingen. ‘Het lijkt wel op de zeven plagen van Egypte die ons treffen’ en dokter Feij schudde het hoofd. ‘Tja ik weet ook niet waar dit zo in één keer vandaan komt’ antwoordde Van Wamel, maar keek zijn schoonbroer niet aan toen hij sprak. ‘Laten we hopen dat het van korte duur is’ voegde hij nog toe.
Na een drukke dag trok Van Wamel zich bij het vallen van de avond weer terug in zijn werkkamer. Hij pakte uit de la van het bureau de doek met het bloedkoraal er in. Wreef er over. Enkele ogenblikken later verscheen het groene monster weer op de vensterbank. ‘ik heb nog niet genoeg bloed, dus we moeten nog meer verzamelen, maar ben voorzichtig, de argwaan onder de bewoners is groot, begrijp je dat?’ en hij keek het groene beest aan, dat langzaam de kop op en neer bewoog en luttele seconden later weer wegvloog. ‘Nog 1 litertje, nog 1 litertje.. .en dan kan ik mijn werk voltooien’ sprak de dokter in zichzelf, terwijl hij het raam sloot. Maar twee paar ogen keken vanuit de struiken in de tuin naar het gesloten raam. ‘Het is verdomme die dokter zelf!’ sliste Van Helsing. ‘Inderdaad .. wat je zegt’ piekerde Van Homelen hard op. ‘Maar dan wel een Duivelse Dokter… en Domme Dokter… maar zeker ook een Dodelijke Dokter! Dat is het zeker!’
Die nacht was het voor de vleermuizen moeilijker om de huizen binnen te dringen dan de vorige nacht. Waar de bewoners niet op hadden gerekend waren de schoorstenen en keldergaten. Via deze wegen zochten de vliegende bloedzuigers hun weg en brachten alsnog tegen de morgen hun lugubere buit weer naar hun schuilplaats. ‘Kijk.. .daar huizen ze dus.. de ijskelders van het Hof en van de brouwerij! Als ze allemaal binnen zijn stook ik heel dat hol aan, en verbrand alles wat er in zit.’ Mompelde Van Helsing tegen Van Homelen. ‘Denk je er wel aan dat je geen bewijsmateriaal verbrand meneer’ en van Homelen keek de zijn kompaan aan. ‘Hou je mond… daar heb je hem!’ sliste Van Helsing, en duwde zijn collega weg. Hij sprong voor de deur van de kelder, zodat hij nu oog in oog met Mephisto stond. Hij richtte zijn kruisboog op het dier dat wild met zijn vleugels klapte en met zijn poten trachtte de kruisboog uit de handen te slaan. Van Helsing schoot en de pijl boorde zich in het bovenste gedeelte van de achterpoot van het beest, wat een schreeuw gaf. Met een paar forse slagen van de vleugels steeg het op en vloog een paar keer rond de kerktoren waarna het zich te rusten zetten op de bovenste galerij.
Van Helsing lag op de grond en Van Homelen kroop naar hem toe. ‘Ben je gewond?’ vroeg hij. ‘Nee, alleen een paar schrammen… maar de strijd is begonnen!’ antwoordde Van Helsing, terwijl ze terug kropen in de struiken. Tegen de morgen zagen ze hoe Dokus met een weck-fles de kelder in sloop en enkele uren later weer naar buiten kwam, de fles tot de rand gevuld met bloed.
Dokter van Wamel liet het bloed langzaam in de infuusfles lopen, die langs het bed in het laboratorium stond. Het samengestelde lichaam lag levenloos op het bed langs hem. Dokus keek zijn meester op gepaste afstand toe. Hij kon de spanning op het gezicht van zijn meester zien en zelf voelde hij ook wel dat dit het grote moment zou moeten zijn. Ze waren zo aandachtig bezig dat ze niet bemerkten dat 4 ogen hun door het raam bespiedde. ‘Als ik het niet dacht’ fluisterde Van Homelen zachtjes richting Van Helsing, terwijl ze zich vasthielden aan de dikke stammen klimop die tegen de muur groeide. ‘Hij probeert dat ding tot leven te wekken!’ Van Helsing keek de man verbaasd aan. ‘Wie verzint nu zoiets?’ Van Helsing schudde zijn hoofd. Ze keken weer naar binnen om te kunnen volgen wat zich daar afspeelde. ‘Dokus!…. laat die beesten maar weer flitsen!’ riep de dokter, waarna Dokus met een grote stok weer door de ketel met sidderalen en kwallen roerde. Kleine bliksemflitsen volgden de draden, die op het levenloze lichaam waren aangesloten. ‘Roer meer Dokus! Roer meer!’ commandeerde de dokter. Meer en meer flitsen verschenen in de grote glazen bol. ‘Wa unne gek! Nie normaal’ vloekte Van Helsing terwijl hij alles door het raam gadesloeg. Op het bed lag het lichaam, dat voor het eerst trok met een arm en een been. ‘’Het werkt Dokus! Blijf roeren!’ riep Van Wamel, en Dokus roerde als een gek door de bol. De creatie opende de ogen en sloeg met zijn armen in het rond. Van Wamel moest een sprong terug maken, om het wild geslagen monster te ontwijken. Als een wildeman sprong het monster op van het bed, en probeerde zich te ontdoen van zijn bedrading, luid brullend door het laboratorium. Van Wamel probeerde het op gepaste afstand te kalmeren, maar had geen invloed. Dokus keek rond en zag een brandhaak. Hij pakte het en probeerde het monster terug te drijven, zoals een leeuwentemmer zijn leeuw terug in het hok tracht te drijven. Het monster sloeg de haak uit de hand van Dokus en wilde hem aanvallen. Precies op dat moment zakte het monster weer in elkaar en lag levenloos op grond. Even levensloos als het op het bed had gelegen. ‘Dokter van Wamel krabbelde overeind : ‘Zo dat was een optreden van zeer korte duur’ zei hij tegen Dokus. Van binnen was hij wel blij dat het voorval niet geëscaleerd was. ‘We moeten het nog perfectioneren Dokus!’ zei hij tegen Dokus, die nog beduusd tegen de grond lag. ‘En daar zullen wij is een stokje voorsteken’ fluisterde Van Helsing in het oor van Van Homelen. Op dat moment bezweken de stammen klimop waaraan ze hingen en kwamen los van de muur. Van Helsing zijn val werd gebroken door de struiken in de tuin, terwijl Van Homelen met een grote plons tussen de waterlelies in de vijver terecht kwam. Bang om betrapt te worden hielden beiden hun adem in. Boven hen vloog het raam open en zagen ze hoe de dokter en Dokus de omgeving afzochten. Van Homelen bleef roerloos onder een paar leliebladeren zitten en ook Van Helsing verroerde geen vin. Na een tijdje sloot het raam weer en Van Helsing hielp zijn maat uit de vijver. Ze kropen door het gat in de heg de tuin uit. Eenmaal in het kleinste huisje, ontdeed Van Homelen zich van zijn nat pak en Van Helsing bood hem een paar dekens aan. Hij opende een fles jenever en schonk een paar glazen in.
‘We zitten op het goede spoor’ stotterde Van Homelen, terwijl hij nog klappertandde van zijn frisse en onverwachte duik. ‘Laten we die maar eens goed in de gaten houden, want ik denk dat er veel meer rare types bij betrokken zijn als die twee’ antwoordde Van Helsing, terwijl hij zich nog van een paar borrels burgemeester maakte. ‘Dus even wachten, voor het beste resultaat’ knipoogde Van Homelen, terwijl hij ook nog een paar borrels achterover sloeg.
In de andere vleugel van het Hof van Solms hoorde Dokter van Wamel zijn schoonbroer, de beroemde Dokter Feij met open mond aan. ‘Moeder Margaretha van het Karmelietessenklooster?’ vroeg Van Wamel. ‘Ja! Ze is laatst overleden en ze zwol op, maar verging niet. Ik heb sectie op haar verricht en in haar galblaas zaten drie spijkerkoppen! Dat zijn de drie nagels waarmee Jezus aan het kruis was genageld. Ik heb haar lichaam weer gesloten, maar nu lekt ze dus olie. Pelgrims uit verre streken komen nu richting Oirschot om het lichaam te eren en genezen te worden door de olie.
Ook aan het mes waar ik sectie mee heb verricht worden wonderen toegeschreven! Ze beweren zelfs dat zij de bruid Gods is!’ Vertelde een verwonderde Feij zijn schoonbroer. ‘krijg nou wat…… een lekkende non! Het moet niet gekker worden!’ kwam over de lippen van Van Wamel. ‘En wat doen ze nu met die olie en het lichaam?’ zei Van Wamel tegen Feij. ‘De olie word door de zusters opgevangen, ze doen er genezingen en wonderen mee en de rest laten ze branden voor het altaar’ lichtte Feij hem toe. ‘Maar ik denk niet dat de Staatse Nederlanden dit lang gaan dulden. Een klooster, dat kan nog wel, maar pelgrims en verering dat gaat veel te ver’ zuchtte Feij. ‘Kun je de zusters niet vragen om die olie, dan kunnen wij er mensen mee helpen?’ vroeg Van Wamel. Dokter Feij schudde het hoofd. ‘Dat gaat nooit gebeuren, die houden ze voor zichzelf, en terecht.
‘Het is hun moeder overste natuurlijk’. Van Wamel stond op en liep de werkkamer van Feij uit. ‘Dat zou erg zonde zijn….. want ik kan wel een klein wondertje gebruiken’ mompelde hij in zichzelf.
Van Helsing en Van Homelen hielden al verschillende dagen het Hof van Solms in de gaten. Op zekere nacht zagen ze licht branden in de slaapkamer van Van Wamel. Het kaarslicht bewoog zich langzaam over de gang richting de tuin. Daar bij de deur van de ijskelder stond Dokus, die langzaam de deur opende. In het zwakke schijnsel van het kaarslicht zagen de twee speurneuzen duidelijk de contouren van de vleermuizen en Mephisto. Net veel later zagen ze ook Peerke de Kortoor en de andere doodgravers naar binnen sluipen, niet veel later gevolgd door Jan en Kees Rappe. ‘Ik denk dat de hele club bijeen komt’ fluisterde Van Homelen. ‘Dan zullen we moeten horen wat ze van plan zijn’ fluisterde Van Helsing terug. Langzaam kropen de twee naar de deur die nog op een kier stond. Voorzichtig duwde Van Helsing de deur verder open en de mannen kropen naar binnen. Ze kropen achter een paar jutte zakken en vaten die in de hoek in een nis stonden. Een windvlaag deed piepend de deur verder open waaien. ‘Sluit de deur! We hebben geen pottenkijkers nodig!’ snauwde Van Wamel. Daarna deed hij een plan uit de doeken voor een overval op het Karmelietessen klooster. ‘Het is een riskante operatie, maar ik vertrouw op jullie en ik zal u rijkelijk belonen.’ De trawanten keken elkaar grinnikend aan. Hun ogen glinsterden. ‘Wanneer moet het gaan gebeuren dokter?’ vroeg één van hen. ‘Overmorgen is het een maanloze nacht! In de totale duisternis zullen wij de sterkste zijn’ antwoordde de dokter. Van Helsing en Van Homelen zaten roerloos in de nis, terwijl de kwijl van de vleermuizen boven hem op hun gezichten droop. Ze keken elkaar aan maar zeiden geen woord. Toen later iedereen en alles weer vertrokken was, slopen ook zij de kelder uit, kropen weer onder de heg door, naar hun stulpje aan het Kapelpad. ‘We weten wat we moeten doen!, morgen lichten we de Drossaard en de Schepen in!’ stelde Van Homelen voor. ‘Ik vind alles goed, als ik maar ik wil Mephisto, dat schepsel zit me al zo lang dwars’ brieste Van Helsing. ‘Komt goed’ knikte Van Homelen.
Die zelfde nacht nog werd de drossaard op de hoogte gesteld, die direct de schepenbank inlichtte. De vier schuttersgildes werden gemobiliseerd en de nonnen van het klooster werden op de hoogte gesteld. De normale vreedzame nonnen ontstaken in een gedempte woede. Ieder trof zo in het diepste geheim de voorbereidingen en wachtte af tot de bewuste nacht aanbrak.
Toen eenmaal de zon onder was en een totale duisternis zich meester maakten van de straten van Oirschot, was de spanning voelbaar. Een zwerm vleermuizen draaide rond de kerktoren, terwijl in het vage schijnsel van de sterren de contouren van Mephisto op toren zichtbaar waren. Vreemd geritsel in de straten, van achter struiken en regentonnen en vanuit de kapel van de Karmel een vredig koorgezang, terwijl de glas in lood ramen oplichtte door het kaarslicht. Alles angstig wachtend op het geen komen ging. Toen de torenklok 12 uur sloeg vloog Mephisto op van de toren en de vleermuizen volgde hem. Vanuit het torentje op het klooster zagen Van Helsing en Van Homelen het monster opstijgen. Van Helsing riep driemaal als een uil. Het teken voor de anderen: De strijd on de lekkende non was begonnen. Het was er op of er onder!
Hoe zal deze strijd aflopen? Zullen Peerke en de doodgravers, Jan en Cees Rappe, de vleermuizen, Mephisto, Dokus en Dokter van Wamel de strijd winnen van Van Helsing en Van Homelen, van de Gilden, de Helse Nonnen, en de Boze Drossaard en de schepenen? Krijgt Van Wamel zijn wonderolie die zijn monster tot leven zal wekken? Ben live getuigen van de strijd tussen goed en kwaad. Kom op zaterdag 29 oktober 2022 naar Halloween Oirschot.